jodyopreis.reismee.nl

Wind en automaten

De wind steekt venijnig op wanneer ik bij de kruising aankom. Hoewel ik dacht dat ik mezelf na die paar winters van sneeuwpret in Oostenrijk best een doorgewinterd persoon mag noemen, valt de kou in Chicago me toch telkens weer tegen. Het is slechts -1 graden Celsius met hier en daar een plukje sneeuw op het trottoir, maar die wind dirigeert de kou direct richting mijn botten. Ik trek mijn capuchon weer terug over mijn hoofd en steek mijn neus nog wat dieper in mijn zachte sjaal. Handschoenen dragen werkt op de een of andere manier niet en dus heb ik besloten mijn handen verscholen te houden in de lange mouwen van mijn nieuwe winterjas. Hoe sommige mensen hier met een geopende jas en ontbloot gezicht in de wind rondhobbelen kunnen is mij een raadsel.


Wanneer het verkeerslicht op het witte mannetje springt zet ik de pas er weer stevig in. Het gebouw van de bank of America kon ik niet in zonder Amerikaanse bankpas en dus loop ik door naar het volgende punt waar een ATM te vinden zou moeten zijn. Met nog maar een paar dollars op zak en supermarkten die mijn Nederlandse bankpas niet accepteren moet ik toch ergens contant geld vandaan zien te halen. Ik kijk nog eens op mijn telefoon voor de juiste richting: vlak voor de Aldi zou een automaat moeten zijn. Voorbij de volgende kruising zie ik het bordje van de Aldi al aan een gevel hangen. Ik richt mijn gezicht naar beneden om de wind zo veel mogelijk uit mijn gezicht te houden. Ineens sta ik bij de ingang van Aldi. Mijn telefoon zegt dat ernaast een ATM moet staan en dat ik er al langs ben gelopen. Ik loop een paar keer op en neer en raak wat geĂŻrriteerd bij de realisatie dat op de plek waar de pinautomaat zou moeten staan nu een groot gat tussen de twee naastgelegen gebouwen is te vinden. Google is duidelijk niet up to date, het gebouw is weg en ik heb trek, moet plassen en heb het koud. Na 13 minuten doorstappen sta ik me in de rij voor de ATM in een apotheek op te warmen.

Het duurt lang voordat ik de machine de juiste opdracht geven kan. De automaat is tergend langzaam en stelt onzinnige vragen als of ik me bewust ben van een andere valuta in Amerika en of ik de automaat de omrekening van Valuta wil laten doen in plaats van het aan mijn eigen bank over te laten. Wanneer ik door de vragen heen ben en wacht op mijn geld begint het pas echt lang te duren. Het scherm laat een foto zien van groen gras en een hond terwijl een tekst op de voorgrond naar mijn geduld vraagt. Alsof die foto mijn tolerantie zou verhogen. Wanneer ik bang word dat de automaat is vastgelopen en ik mijn bankpas nooit meer terug zal zien, verspringt het scherm: your card is invalid. Of zoiets. Ik zucht en duw de bankpas er opnieuw in om de vragenlijst weer langs te gaan en via een ander venster alsnog aan mijn geld te komen. Your card is invalid. Na de derde poging geef ik het op en loop richting de uitgang. De schuifdeuren openen zich, waarna de wind zich weer acuut vol in mijn gezicht blaast.



Een half uur later dan ik van tevoren had verwacht, loop ik met broodjes, gekocht van mijn laatste dollars,terug naar huis. De gedachte aan eten, plassen en een warm huis doet me bijna vergeten dat ik dit land met al zijn omslachtigheden soms zo ontzettend vervelend vind. Het hek van de voortuin is al in zicht wanneer een oudere man zich met een wat verontrust gezicht omdraait: “Can you help me?” Hij staat bij een parkeerautomaat met zijn portemonnee opengeslagen in zijn hand. Ik wil de man zeggen dat ik niet eens geld uit een bankautomaat kan krijgen en me ernstig afvraag of ik aan zijn verwachting kan voldoen, maar besluit mee te gaan in het volgende automatenavontuur en plaats me naast de vriendelijke man. Op het scherm waar hij zijn kentekennummer moet intoetsen staat al een flinke reeks aan letters en nummers ingetypt. De man mompelt wat en probeert de cursor naast het laatste cijfer terug te plaatsen. Hij tikt herhaaldelijk met zijn vinger op die plek, maar de cursor lijkt met koffiepauze te zijn. De olijke ogen van de man richten zich vragend op mij. Ik trek mijn schouders op en zeg ook niet te weten hoe dat kan. Samen drukken we op wat toetsen op het scherm, maar uiteindelijk lukte het de man zelf om de reeks te verwijderen, waarna hij zijn juiste kenteken in kon voeren. “...A...J...5...9...” Ik lees de combinatie van cijfers en letters van het blauwe papiertje in zijn portemonnee hardop voor, waarop de man ze herhaalt en intypt. Het lijkt allemaal goed te gaan. Wanneer de man betalen moet buigt hij zich naar de pasgleuf en draait zich weer naar mij toe. “How do I insert my card?” Ik onderdruk de behoefte om zijn manier van praten na te doen. Inserrt. Carrrd. Tevergeefs heeft de man heeft al drie keer geprobeerd met zijn bankpas te betalen. Ik buig me nu ook naar de verticale gleuf en bekijk het symbooltje dat ernaast staat; de tekst op de bankpas moet aan de linker kant komen. De man laat me zijn betaalpas zien: op beide kanten staat tekst. Ik wil eigenlijk heel hard lachen, maar de man begint er zelf al mee. Hij steekt de kaart er op zijn kop erin, daarna draait hij het om en wilt het daarna opgeven. “Draai eens met de strip naar de andere kant”, probeer ik nog. Het lukt. De man kijkt me lachend aan en bedankt me hartelijk. Blij met mijn goede daad op deze koude, ietwat teleurstellende dag, wens ik de man een fijne dag. “Spasibo!” De verwarring is blijkbaar van mijn gezicht af te lezen. “Het is Russisch, ik dacht dat je Russisch was gezien je accent.” Ik moet lachen en vertel hem dat ik uit Nederland kom. Amsterdam. Misschien kent hij het wel. Ik zie geen herkenning in zijn ogen, maar hij lacht hartelijk en geeft me een hand. Snel vertrek ik richting huis. Mijn capuchon bungelt weer ergens achter mijn nek: in deze straat wordt de wind in ieder geval geblokkeerd door de huizen.

ETD

“U bent geselecteerd voor een extra controle. Dit kan hierboven zijn bij de security check, of straks aan de gate.” De stewardess die me mijn boarding pass overhandigt verrekt geen spier, alsof ze me alleen maar even mededeelt dat het vandaag regent. Echt vriendelijk kijkt ze er ook niet bij. Ik reageer ontspannen, maar mijn gedachten slaan accuut op hol. Dit is toch wel een willekeurige selectie? Of heb ik onlangs iets verdachts gedaan? Heb ik argeloos een vriendschapsverzoek van een extremist geaccepteerd op facebook? Word ik het land wel ingelaten?? Door een paar intimi was ik al gewaarschuwd voor de wat strenge grenscontrole naar de Verenigde Staten en dat het er bij de douane allemaal niet heel ontspannen aan toe gaat. Laat ik daar nou net allergisch voor zijn, gespannen toestanden. Ik probeer mezelf weer met enige logica tot rust te brengen: nee, ik ben niet afgelopen vijf jaar in in Irak geweest, ik heb geen affiniteit met terrorisme, mijn facebookprofiel hoef ik niet geheim te houden, mijn ESTA-vragen heb ik netjes naar waarheid ingevuld. Het komt goed.

“Groep drie, boarding is open voor groep drie.” De omroep kraakt en is bijna niet verstaanbaar, maar ik hoor boarding en drie, dus maneuvreer me behendig mijn met koffertje voor mij uitrollend door de wachtende mensenmassa naar de gate. Wanneer de stewardess mijn ticket scant, gaat er een piep af en begint er een lichtje te knipperen. Ik schrik. Een medewerker snelt naar de stewardess toe terwijl zij de achterkant van mijn paspoort controleert. “Geen sticker.” “Geen sticker?” “Geen sticker.” Het poortje blijft gesloten. Dit moet het zijn. De stewardess kijkt me aan: “Mevrouw, u wordt vriendelijk verzocht om naar de rechter zijkant te stappen voor verdere inspectie van uw bagage.” Ze wijst naar rechts waar een handjevol imponerend uitziende securitymedewerkers staan te wachten en opent de band tussen de palen van de wachtrij om mij er door te laten. Discreet word ik naar een vrouwelijke medewerkster geleid, hoewel er verder weinig van discretie te spreken valt. Ik sta in het volle zicht van alle in de rij staande passagiers te wachten op orders. “Leg uw spullen op deze tafel. Trek uw jas en schoenen uit en zet ze ernaast.” De vrouw is niet veel ouder dan ik. Haar volle, donkerbruine krullen zijn losjes samengebonden in een knot hoog op haar achterhoofd. Ze beweegt gehaast, waardoor ik mij nóg onrustiger begin te voelen. Soepel trekt ze een paar lichtblauwe latex handschoenen aan en vraagt of ze me mag fouilleren. Ik snap de vraag niet zo, alsof ik een keuze heb om nee te zeggen als ik het vliegtuig nog in wil. Ik strek mijn armen wijd zonder iets te zeggen en knik blijkbaar onzichtbaar. Ze kijkt me strak aan en herhaalt haar vraag: “Mag ik u fouilleren?” In verwarring mompel ik toestemmend, terwijl ik over haar linkerschouder naar de boardende mensen kijk. Ik voel me ontzettend bekeken.

Met een grijs lapje ter grootte van een paar postzegels, strijkt ze over mijn kleding, over mijn armen, benen, dijbenen, rug, buik, voeten. Behendig gaat ze overal langs. “Steek uw handen naar voren.” Ze strijkt een keer over mijn hand, eerst rechts, dan links. “Nu graag omdraaien.” Ik draai mijn handpalmen naar boven en vraag me af of ze al klam zijn. Natuurlijk heb ik niks te verbergen, maar met deze grondige inspectie begin ik bijna te twijfelen aan mijn onschuld. Ik voel de adrenaline door mijn lichaam gaan. Zo onnodig ook. Alsof de voorbereiding op deze reis en het zo vroeg uit de veren moeten al niet stressvol genoeg was. De medewerkster steekt het lapje in de computer om vervolgens mijn bagage langs te gaan. Ik mag mijn koffer openen, mijn laptop uit de hoes halen en open klappen. Ze neemt een nieuw lapje en gaat in hetzelfde tempo los op mijn zorgvuldig ingepakte handbagage. De drie kleine packing cubes met kleding en ondergoed blijven gelukkig gesloten, maar ze veegt er wel nog even rap overheen. Ze tilt de cubes op en neemt de energierepen, muts en handschoenen die eronder liggen af. Mijn toiletetuitje gaat open en haar hand met het lapje strijkt soepel over de binnenzijde. Wanneer ze mijn tweede compartiment van de koffer openritst, probeer ik haar gezichtsuitdrukking te lezen. Met een strak gezicht gaat ze door. Het pakje speculaasbrokken, mijn broek en de verzameling Thunderbirdspoppetjes in een zak. Vlug strijkt ze nog even over mijn laptop en steekt vervolgend het staaltje in de computer. Een draaiend wieltje verschijnt op het scherm. Mijn hart bonkt in mijn keel. Waarom toch? Het wachten duurt eeuwig, dat betekent toch niets? Plots verschijnt er een woord op het scherm: Clear. Ik kijk in de lichtblauwe ogen van de securitymedewerkster die me toeknikt en verzoekt alles weer aan te trekken en mee te nemen. Haar hele houding lijkt te verzachten nu ze weet dat ik geen gevaar meer voor de mensheid ben. Ik wil naar mijn schoenen stappen, maar twijfel door de vragen die in mijn hoofd dralen. Ze ziet mijn aarzeling, waarop ik uit nieuwsgierigheid mijn moment pak om te vragen wat ze zojuist heeft gedaan. “In opdracht van de Amerikaanse overheid moeten wij explosive trace detections uitvoeren. Hiermee controleren wij of u in aanraking bent geweest met explosieven door te inspecteren op restanten, zoals poeder. De selectie hiervoor gebeurt geheel willekeurig.” Opgelucht trek ik mijn schoenen en mijn jas aan, rits mijn koffer dicht en verplaats me naar de slurf. Ik adem diep in en langzaam uit terwijl ik de vrolijke cabin crew tegemoet loop. Ik verwachtte dat ik tijdens mijn bezoekje niks sensationeels zou meemaken, maar het avontuur is blijkbaar alweer begonnen.

Erger dan kinderen

Terwijl Tassilo door het glas van de gondel naar me wenkt zegt hij nog vrolijk: “Volwassenen zijn erger dan kinderen. Ze luisteren niet naar je aanwijzingen en doen toch wel hun eigen ding. Heb gewoon veel plezier met ze deze week!” Hij zwaait vrolijk vanachter het glas terwijl hij ophangt, maar ik bespeur enig sarcasme in zijn laatste zin. Ik stop mijn telefoon in mijn jaszak en kijk op naar mijn vier volwassenen. Ze staan braaf te wachten op mijn aanwijzingen. Het is mijn eerste volwassenen-groep ooit. Vorig jaar heb ik wel vaker privélessen gegeven aan mensen van boven de dertig, maar een week met een groep gasten van rond de vijftig jaar is mij nieuw. Gelukkig zijn het er maar vier. Ik glimlach naar de gespannen gezichten, wanneer ik me bedenk dat vier eigenwijze, houten Klaasen nooit zo erg kan zijn als die elf van Tassilo.

De volgende middag stap ik met mijn groep uit de gondel en groet de liftbediende. We lopen richting de uitgang, wanneer hij ineens roept: “Geen kinderen kwijtraken he?”. Ik moet lachen om de opmerkelijke uitspraak. Tien kinderen houd ik met gemak bij elkaar, dus nee, dat gaat me met deze vier zeker niet gebeuren. Dat Conny zich vanochtend al in een blind vertrouwen, braaf achter me aanskiënd, met een slowmotion snoekduik, in de twee meter diepe tiefschnee liet lanceren, laat maar zien hoe volgzaam deze arme schapen zijn. Nadat ik vertel dat we vandaag alleen maar blauwe pistes skiën, dezelfde als gisteren, draai ik me om en ski rustig met de groep achter me aan weg. Even later naderen we een splitsing. Normaliter stop ik altijd voor een kruising, voor het geval de laatsten mij niet meer zien. Ik kijk over mijn schouder. De vier skiën netjes in een rijtje, dicht achter elkaar aan. We zijn net nog gestopt omdat iemand was gevallen en ik wil wat tempo erin houden. In een halve seconde besluit ik door te skiën op het bospad, het pad dat we áltijd nemen en waarvan ik zeker weet dat iedereen dat ook weet. Na anderhalf bochtje, kijk ik nog eens om en zie dat de eersten ook al achter me aan het pad op zijn gegaan. We skiën het stukje naar beneden en na de haarspeldbocht stop ik om de groep bij elkaar te krijgen. De eerste stopt, de tweede ook. De derde zie ik aankomen, de vierde is nog uit zicht. Het duurt even, maar dan sluit de derde aan. Christoph, de vierde, is nog steeds niet in zicht.

“Christoph zal wel weer gevallen zijn.” Zijn vrouw Conny, kijkt er quasi-geïriteerd bij. We wachten. Vier kinderen en een moeder sjezen voorbij. Een echtpaar ook. Het duurt lang en ik kijk naar mijn gasten. “Christoph skiede gewoon achter me aan, hij is vast bij dat smalle stukje op dit pad gevallen”, probeert Peter me nog hoop toe te spreken. Opstaan kan ook best lang duren. Er komt weer een vrouw aan en nog voor ze voorbij is, vraag ik haar snel of ze een man in een grijze jas met groene ritsen heeft zien liggen. Ze schudt nee en skiet door. Even later komt er een gezin langs, die we met dezelfde vraag bestoken. Nee, ook zij hebben niemand gezien. “Hij is vast doorgeskiet op de rode piste. Typisch Christoph”, verzucht Conny. We besluiten het pad af te skiën en op de volgende splitsing met de rode piste te kijken. Voorbij de laatste bocht komt de piste weer in zicht. Mijn collega zie ik aan de overkant van de piste staan. Ik kijk omhoog en zie drie kinderen op de rode piste skiën. Van Christoph is geen spoor te bekennen. “Heb jij een man in een grijze jas met groene ritsen gezien, Floris?”, schreeuw ik naar de overkant. Mijn collega schudt nee. Een klein, zenuwachtig kriebeltje vliegt door mijn buik omhoog. Ik probeer rampscenario’s in mijn hoofd weg te drukken. Hij kan werkelijk nergens anders zijn geweest dan hier. Als hij op het pad uit de bocht was gevlogen, hadden we dat zeker weten wel gehoord.

Naast me hoor ik het geschraap van ski’s op sneeuw. Melina is naast me tot stilstand gekomen. Haar altijd zo vrolijk kijkende ogen, staan iets ongerust. “Is Christoph ook hier niet?”, vraagt ze verbaast. Ik schud nee. De andere twee komen naast Melina tot stilstand. “Christoph is vast doorgeskiet naar het restaurant”. De rustige, ietwat onverschillige manier waarop Conny dat zegt, kalmeert me. Ik maak eruit op dat haar man wel vaker op eigen houtje op avontuur uitgaat en er geen reden tot paniek is. We besluiten wederom verder te skiën. Österreichalm is al in zicht en is tevens een ander stoppunt waar we altijd verzamelen. Iets verderop, voor de alm, zie ik Floris staan. Hij begint wild te zwaaien met zijn stokken en schreeuwt iets onverstaanbaars. Ik ski langzaam, maar de wind suist flink langs mijn oren. Wanneer ik dichterbij kom, begrijp ik wat hij roept: “Die man is hier!!”. Ik tuur langs de mensen en zie hem halverwege staan.

“Christoph! Wo warst du denn?” Zijn vrouw, Conny, kijkt wat geïrriteerd wanneer we dichterbij hem zijn. Op zijn ski’s komt Christoph naar ons toe gelopen. Zijn norse gezicht blijft in de plooi, maar zijn ogen glimmen stilletjes van trots: “Ik was voor het bospad gevallen en kon jullie niet meer vinden. Toen ben ik met de rode piste naar beneden geskiet en ben maar twee keer gevallen. Het was wel moeilijk, maar ik leef nog!”. Er wordt wat gezucht door de vrouwen: hoe kon hij nou denken dat we dáár vanaf zouden zijn gegaan? Ik ben blij dat ik een gelukkig man, met twee nog functionerende benen zie staan. In mijn hoofd zie ik Tassilo weer vrolijk zwaaien en ik moet zachtjes lachen om het tafereel. Wellicht had ik vanochtend ook helemaal niet mogen verwachten dat het vandaag allemaal op rolletjes zou gaan. Ik was niet voor niets gewaarschuwd. Volwassenen zijn immers erger dan kinderen.

Arschkalt

“Jo freilich”. Ze zingt een beetje op de ei die ze lekker lang uitsmeert. Mijn hoofd racet: van welk woord is dit nou weer een verbastering? Blijkbaar denk ik te lang na en reageer ik te traag naar haar zin. Ze voegt er snel aan toe: “Dat betekent iets als: jazeker, vanzelfsprekend of natuurlijk. Kom maar om 18.00 uur naar het hoofdfiliaal, dan sluit de winkel en heeft Tom alle tijd om met je naar de raceshop te gaan.” Ute is een geduldige receptioniste, die met haar uitleg een hoop verwarring en vervelende stiltes voorkomt, want bellen met Oostenrijkers vind ik altijd nog iets lastigs.

Aan de muren hangen lijsten met gesigneerde startnummer-hesjes en posters van grote, Oostenrijkse skihelden. De ruimte ruikt zo lekker naar de geur van verse wax en slijpsel, dat vanuit de werkruimte achter de winkel de raceshop binnendringt. Het brengt herinneringen omhoog van mijn eerste ervaringen als kind op de ski’s en mijn vader die vroeger nog zelf onze ski’s waxte. De skischoen, zojuist vers uit de oven gehaald, sluit comfortabel en warm om mijn voet. Terwijl Tom rustig mijn schoen dichtklikt, kijkt hij ineens naar me op. “Wat heb je met oud en nieuw gedaan?”. Ik ben blij dat ik uit dromenland word gehaald en er eindelijk een gesprek op gang kan komen. Ik vertel hem vrolijk dat ik bij vrienden heb gegeten en we tegen twaalven het dorp in zijn gegaan waar alle skileraren zich in de stamkroeg hadden verzameld. Zijn blauwe ogen lichtten speels op vanonder zijn zacht naar beneden buigende wenkbrauwen en een schalks glimlachje verschijnt op zijn gezicht. Voordat ik er erg in heb, vraagt hij of ik hier ook een vriend heb. Ik ben totaal verrast door deze vraag. Misschien ben ik naïef dat ik dit van de getrouwde Geschäftsführer, de man die mij vorige winter en deze week al zo vaak heeft geholpen met mijn schoenen en waar ik naast de verplichte beleefdheden, verder helemaal geen gesprekken mee heb gevoerd, niet zag aankomen. Ik moet lachen om de idiote situatie. Eigenlijk zijn alle mannen hier hetzelfde. Het heeft vermoedelijk iets te maken met vers vlees, nieuwe vissen in de zee, of hoe je zoiets ook wil noemen. In dit soort bergdorpjes, waarvan de bewoners niet verder kijkt dan de bergtop rijkt, is alles wat van buiten komt een vreemde binnendringer en stiekem toch ook weer reuze interessant. Van liftbediendes, bakkersmedewerkers tot huismeesters, vroeg of laat vragen ze het allemaal.

“… en?”, hij kijkt me nog steeds plagend aan. Ik besluit te vragen waar zijn interesse vandaan komt. Hij staat op en loopt weg. Terwijl hij naar mijn andere schoen rijkt praat hij over zijn schouder: “Ik moet het gewoon weten, want ik ben een nieuwsgierig man.” Ik kijk hem vragend aan en vermoed dat er nog wel wat meer achter zit. “… en ik ken wel wat leuke vrijgezelle Jungs hier, mocht je interesse hebben”. Ik hoor mezelf lachen en moet aan iemand denken. Voordat ik nadenk flap ik eruit dat ik die misschien ook wel ken. Ze lachen, Tom en Manuel. De verbrede schoenen worden met icepacks omwikkelt om de schaal uit te laten harden en na vijftien minuten wachten, pakt Tom al kletsend met Manu, mijn schoenen weer netjes in mijn tas. Wanneer ik hem bedank en richting de uitgang loop, loopt hij met me mee. Voordat ik de deur uit wil lopen, houdt hij de deur ineens zachtjes tegen: “Je hebt nog steeds geen antwoord op mijn vraag gegeven”. Ik moet lachen om zijn volharding. “Nee en dat antwoord ga ik je niet geven ook”, antwoord ik en rijk nogmaals naar de deurknop. Hij haalt zijn arm van de deur weg en knikt glimlachend. “Schene abend!”, roept hij nog na wanner ik de traptreden afloop. Ik draai me om en zwaai nog even.

Terwijl ik naar huis loop, steek ik mijn neus in mijn kraag en blaas warme lucht mijn kraag in. Ik ben mijn muts vergeten. Het is barkoud en er valt veel sneeuw. Gefascineerd kijk ik naar de reusachtige ijspegels die zich aan de daken van de brandweerkazerne heeft gevormd. De lichten uit de huizen lichtten warm op als sterren aan de hemel. Op een van de bergen zie ik pistebullies omhoog rijden. Het is zo sprookjesachtig mooi. Met mijn handen in mijn zakken stap ik stevig door. Wat een geluk om hier weer even te mogen wonen om mijn hoofd tot rust te laten komen.

Ik zit nog geen tien minuten op bed, wanneer de deur van mijn slaapkamer langzaam open zwaait. Een jongen in een wit, iets te strak t-shirt staart me met een uitdrukkingsloos gezicht aan. Xandi (van onmannelijke afkorting van Oostenrijkse namen, snap ik nog altijd niks: Bernhard, Berni, Lukas, Luki, Maximillian, Maxi, Andreas, Andi en zo wordt ook Alexander afgekort tot Xandi) is sinds een paar dagen mijn derde huisgenoot. “Wat is er aan de hand?” vraag ik. “Das Wasser ist immer noch Arschkalt”. Zijn gezicht dat ik net als uitdrukkingsloos interpreteerde, staat zonder een spier te verrekken nu ineens geërgerd. Arschkalt. Ik had oarschkoit verwacht, maar Xandi praat altijd tegen me alsof ik hardhorend en een beetje zwakzinnig ben en is hiermee naar Oostenrijkse maatstaven buitengewoon goed te verstaan. Zijn bericht stelt me teleur. Al zeven dagen op rij heb ik “arschkaltes wasser” gehad en nu, na een bezoekje van de elektriciën, waren onze verwachtingen blijkbaar te hoog. “Ik ben vandaag nog een keer naar Klaus gegaan om mijn bezwaar te doen en die heeft gezegd dat ik niet zo moet zeuren.” Zijn altijd nog uitdrukkingsloze gezicht, lijkt nu ineens boos te staan. Met monotone stem gaat hij verder: “Ik kan een grap echt wel waarderen, maar na een dag werken in de kou te moeten douchen met koud water, in een appartement waarvan de binnentemperatuur met drie elektrische verwarmingsplaten net een beetje lauw aan het worden is, is echt niet meer leuk”. Ik ben blij dat Xandi steeds bij Klaus klaagt over de veel te kleine, kapotte boiler, want als Nederlander word je hier nog wat minder serieus genomen.“Hij zei dat ik maar een meisje moest zoeken om me aan op te warmen.” Ik kijk naar het kindervet op Xandi’s treurig hangende kaken. Direct denk ik terug aan Tom en zijn vraag. Ik zie mezelf al met hangende pootjes in de winkel staan, vragend naar die leuke mannen, omdat het in mijn appartement niet uit te houden is.

“Gaat hij er nog wat aan doen?” vraag ik. “Hij zei dat we overmorgen een nieuwe boiler gaan krijgen. Dat tekent wel dat we nog twee dagen koude douches hebben”, hij zucht erbij, terwijl zijn schouders nog iets verder naar beneden hangen. Met een nieuwe boiler en warm water in het vooruitzicht, klinken die twee koude douches mij ineens helemaal niet zo erg meer. Ik glimlach met de gedachte dat ik binnenkort niet terug naar Tom hoef om me met mijn kalte Arsch aan een Oostenrijker op te warmen en laat me rustig terug in mijn kussen zakken. Nog even en het komt allemaal weer goed.

Sleeplift

Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig… Ik tel de seconden die tussen de ankers zit en vraag me ondertussen af hoe vaak ik deze sleeplift heb genomen. Vijftien weken lang en elke dag toch wel vele malen: met een of twee kinderen, zonder kinderen, met een collega of een wildvreemde, met een zak vol stubbies, met de boormachine in mijn hand, met een ski over mijn schouder, met vele skistokken onder mijn arm geklemd, met slalompaaltjes… Zevenentwintig. Zeven seconden tijd verstrijkt er tussen de ankertjes. Hoe vaak dat te weinig tijd was, wanneer ik met een kind tussen mijn benen klaar stond en soms tevergeefs het tweede kind, dat nog niet begreep hoe hij opzij kon stappen op de skietjes, naast me probeerde te loodsen. Dan draaide Sep snel de lift wat langzamer en kwam een knecht als de bliksem te hulp, of Sep zelf, want voor mij is hij altijd een superheld. Hoewel ik geluk heb gehad dat ik het hele seizoen voornamelijk gevorderden les heb mogen geven en mij veel trammelant bij de sleeplift bespaard is gebleven, heb ook ik hier weleens wat staan aanrommelen.

Ik denk aan dat meisje van vier dat elke ochtend eerst moest inkomen en drie rondes, veertig minuten in totaal, als een gillende sirene achter me aanskiede. Dan stond Sep met een brede lach klaar om het verdrietige meisje op te vrolijken met een grapje - ik was altijd de boze heks in zijn verhalen- en een zakje gummibären. Daarna was ze het leukste en vrolijkste meisje van de dag. Of het jochie dat al zes en groot genoeg was, maar steeds niet alleen durfde te gaan en me op een gegeven moment sloeg wanneer ik weer eens zo voorzichtig mogelijk voorstelde dat hij best wel eens een keertje alleen zou kunnen gaan. Sep pakte het jochie toen direct bij zijn lurven en zonder een woord uit te wisselen duwde hij de beugel achter zijn billen. Niet zeuren, gewoon gaan. Het kind heeft nooit meer moeilijk gedaan bij de lift. En dan dat ene kind dat steeds voor de eerste paal uit de lift viel en zich angstvallig aan de beugel vast bleef houden. “Loslassen!” schreeuwden Sep en ik dan altijd in koor. Loslaten deed hij nooit, waarop Sep de lift stil moest zetten en voor me omhoog holde om het jongetje, dat zich nog altijd vastklampte aan de beugel, van de beugel los te wrikken en naar me terug te brengen.

Ik kijk naar de wieltjes die draaien. De kabel glijdt er soepel tussendoor. Doekedoekedoek. De volgende anker verstoort de vrede wanneer de wieltjes snel op en neer bewegen tot de anker voorbij is. Ik blijf het fascinerend vinden. Zoveel mooie herinneringen aan deze sleeplift. Mijn neus begint te prikken. Nee, ik wil niet huilen. Niet nu. “Jody. Jody!” Ik schrik op en kijk in Seps' helderblauwe ogen. “Moagst du biar? A Stiegl oder Kaiser?” Nog voor ik antwoord heb gegeven drukt hij een flesje Kaiser in mijn hand en beent vlug naar buiten. Het is al laat in de middag. Sep heeft nog een halfuur dienst en hoewel er nauwelijks nog gebruikt wordt gemaakt van de pistes -het seizoen is ten einde en de sneeuw is prut- zijn er zojuist drie vrolijke kinderen door de poortjes gekomen, die nog ijverig een paar rondjes willen maken. Ik heb hier vijftien weken vrijwel elke dag gewerkt en dit is de eerste keer dat ik de lift vanuit het liftbediendehokje gadesla. Het magische hokje, waar altijd een starende liftman zijn dag ogenschijnlijk zit te verdoen. Het hokje met allemaal interessant uitziende knopjes, computerschermen en een koffiezetapparaat. Jazzy, Karl en ik zijn net bij Sep binnengestapt om afscheid te nemen, want mijn laatste dag hier is alweer voorbij. Het hele gebied hebben we vandaag al afgeskiet om overal gedag te zeggen en herinneringen op te halen. Sep is onze laatste en tevens meest favoriete stop. Het moet gezellig zijn, maar het lukt me niet om wat vreugde in de groep te brengen. Hij wuift zijn hand weg en wil er niks van weten, wanneer ik Sep bedankt voor zijn heldendaden. Zonder hem zou het “liftfahren” met de kinderen een heel stuk ingewikkelder en minder leuk zijn. Karl en Sep praten verder. Nog een keer, hoe veel pogingen heb ik deze winter al niet gedaan, span ik me volledig in om het gesprek te volgen. Al gauw versta ik niks meer dan een paar lukrake woorden in een brei van klanken die vloeiend in elkaar overgaan. Ik kan er niks samenhangends van maken. Het dialect, het klinkt inmiddels zo vertrouwd, blijft lastig te volgen voor mijn buitenlandse oren. Ik laat mijn fantasie helemaal los en probeer van de woorden zinnen te maken, maar voor ik het doorheb is mijn aandacht alweer verslapt en zink ik diep in gedachten…

“Muagn mi liablings Skilehrerin, bist du heit wieda munta?” Opgewekt, als ik het al niet was dan werd ik het wel van deze begroeting! Elke ochtend weer. In de volgende rondes volgen altijd de snelle schunnige grappen wanneer Sep me de beugel aangeeft. Vooral wanneer hij gezelschap heeft komt hij tot leven, maar omdat ik die opmerkingen toch niet versta, weet ik niet anders te reageren dan schaapachtig lachend achterom te kijken terwijl de sleeplift me omhoog sleept.

Sep zwaait de deur van het hokje open en spreekt ons streng toe: “Seit ihr wirklich Skilehrerinnen?!”. Jazzy en ik komen niet meer bij. Beugel na beugel laten we uit onze handen glippen. Het maakt niet uit of een, of twee paar handen de beugel probeert vast te grijpen. Steeds draait de stang van beugel in onze handen om en komt de anker verticaal tussen ons doorgeglipt. Zeker vijf ankers zijn op die manier langs gekomen. Sep komt quasi-geërgerd in de kou naar buiten gelopen om ons de beugel aan te geven. Het is januari en het vriest twintig graden. Op elke beugel zit een prachtig wit laagje rijp waar geen handschoen tegenopgewassen is.

“Wos ist denn los met da Skilehrer heutzutage?”. Karl en ik komen terug naar beneden gegleden. “Sie macht mir nervös”, Karl buigt zijn hoofd mijn kant op. Sep zegt iets onverstaanbaars terug en ze moeten lachen. Het is januari en de beugels zijn nog steeds glibberig. Het is mijn eerste keer trainen met Karl, mijn eerste keer off-piste op de ski’s en ik ben nerveus. Natuurlijk zat de anker scheef achter mijn benen, glipte het er vandaan en stond ik ineens ongemakkelijk naast de lift te lachen. Na de opmerkingen voel ik me overigens niet bepaald rustiger.

Het is maart en drie kinderen uit een familie hebben alledrie een privéleraar toegewezen gekregen. Met zijn allen gaan we omhoog in de lift en omdat er telkens één van de drie leraren alleen omhoog moet, besluiten we met zijn drieën in de sleeplift te stappen. Wel zo handig, want we willen nog wat bespreken. Sep stemt toe als ik tussen de benen van Jazzy zou staan. Een minuut later staat onze chef vanaf de piste hard te schreeuwen en wild te gebaren of we helemaal gek zijn geworden.

Ik schrik op uit mijn gedachten wanneer Sep opstaat om contact op te nemen met de liftman die bovenaan de lift zit. Het half uurtje is alweer voorbij. De skidag is afgelopen en de liften worden gesloten. Snel eet ik mijn laatste chocolaatje op, stop mijn zakken vol met de laatste “Hochkönig” gummibeerzakjes en maken we nog een foto met zijn vieren. Sep komt volgend jaar niet meer op deze sleeplift te staan, wat voor de skischool een verlies is, maar voor mij een kleine opluchting om te horen dat het volgend jaar anders gaat zijn. Ik heb namelijk besloten volgend jaar ook niet terug naar Dienten te komen, iets wat ik om de mensen waar ik inmiddels zo gehecht aan ben geraakt, geen leuke keuze vond. Jazzy, Karl en ik gaan nog een keer met de sleeplift omhoog voordat Sep de lift stilzet. Wanneer ze wegskiën en ik voor de laatste keer omdraai om naar de andere liftman te zwaaien, komt de man naar buiten met zijn slee. We glijden samen al kletsend naar beneden, hij op de slee, ik op mijn gloednieuwe ski’s. Ik versta wederom geen bal van wat hij vertelt, maar vraag niet meer om een herhaling. Het is mijn laatste afdaling op de kinderpiste en ik kom hier niet meer terug als skilerares. Het voelt na al die maanden wat surrealistisch dat ik me vanavond klaar maak voor vertrek naar Kaprun, waar ik vanaf morgen de twaalfdaagse Landes 1 skilerarenopleiding doe. Daarna ga ik nog twaalf dagen met Jazzy en Karl in Obergurgl werken. Ik vind het spannend, maar ben ontzettend blij dat ik iets heb om naar uit te kijken nadat ik Dienten en zijn leuke mensen verlaat. Terwijl ik uit mijn ski’s stap zie ik Sep bij zijn auto staan. Hij kijkt op en zwaait nog een laatste keer voor hij wegrijdt.

Fasching

Dit keer wisten we de weg wel naar huis. Tenminste, dat dachten we.

Bij elke beweging die ik maak om vooruit te komen, prikt de bierpul die ik in mijn broek verstopt houd stevig in mijn buik. Het is donker, het waait en natuurlijk sneeuwt het weer. Wat een groot geluk dat ik dit seizoen in Oostenrijk werk, aan sneeuw is dit jaar geen gebrek. Ik ben de enige met een lampje op mijn hoofd, met dank aan mijn vriendschap met de Oostenrijkse collega die overal op voorbereid is en niet mee is gegaan, en daarom moet ik voorop. Floris is de enige die, door een eerder ongelukkig voorval met het nemen van een verkeerde afslag met zijn kindergroepje, deze weg naar het dorp heeft leren kennen en zwoegt dus als gids naast mij. Samen zijn wij een team, Floris en ik.

Voor me uit turend zie ik niks meer dan een zwarte leegte en sneeuwvlokken die als vliegjes in een wervelstorm tegen mijn sneeuwbril aangesmeten worden. In mijn rechterooghoek houd ik het steeds vager wordende langlaufspoor nauwlettend in de gaten. “Stop! Stohooop!”. Twee skileraren schieten ons voorbij, geen idee hebbend dat we ze niet voor ons kunnen zien in deze donkere nacht. “Wat hadden we nou zojuist gezegd? Wij voorop en de rest in de afgesproken volgorde erachteraan, anders raken we elkaar kwijhijt!”, brult Floris als een volleerde leraar groep vijf. Het is net een schooluitje in de Ardennen met een groep verveelde tieners. Na wat gemor, Floris en ik gaan blijkbaar te langzaam, hebben de twee ons er langs gelaten en lopen we weer voorop. “Sneller! Loop nou door!”, roept er alweer een achter ons. We hebben geen idee waar we ons bevinden. We hebben de afslag vanaf de piste het bos in genomen en vanaf daar is de piste overgegaan in een langlaufloipe het donkere niemandsland in. Soms gaat de loipe omhoog, dan is hij vlak en op andere momenten daalt het. Een tempo aanhouden is wat lastig wanneer je zeven dronken, jonge skileraren in toom moet houden en ze op sleeptouw moet nemen. We weten niet wanneer en of de grote klim gaat komen en hoe lang we nog onderweg gaan zijn, dus energie besparen lijkt ons de beste oplossing. Rustig doorgaan met het gezicht in de koude wind.

Het leek vanmiddag nog zo’n goed idee: apres skiën met alle leraren uit de omgeving. Een vaste jaarlijkse traditie die wij ook eens meegemaakt moesten hebben, want vandaag is het Faschingsdienstag, dé carnavalsdag in Oostenrijk. Vanochtend, toen ik nietsvermoedend de hut van de skischool instapte, trof ik mijn baas al vrolijk aan met een zak vol verkleedspullen. Gezien ik niet zo dol ben op verkleedpartijtjes en nooit van mijn leven carnaval heb gevierd, hoopte ik de dans te kunnen ontspringen door me zo onopvallend mogelijk achter mijn collega’s te positioneren. Maar die nonnenjurk, daar kon geen man in gehesen worden en voor ik het wist trok hij het gewaad over mijn hoofd. Het had wel iets. De hele dag werd er opgekeken, gelachen en dingen naar me geroepen. Mijn leerlingen vonden het prachtig om achter een vliegende non aan te gaan en eerlijk gezegd vond ik het ook fantastisch om verkleedde collega’s van andere skischolen te begroeten. De hele dag had iedereen een lach op het gezicht.

Tot nu. Na mijn eerdere, wat onbesuisde poging met Jazzy om vanaf de apresskibar van Tiergarten terug naar Dienten te komen, is er ons verteld dat er nóg een weg is. Eentje waarbij je veel moet prikken met de stokken. Het bierglas drukt weer in mijn buik. Elke keer wanneer ik iets naar voren buig om te prikken vraag ik mij af waarom ik zo graag een souvenir wilde meenemen. Het was een baldadige bui, twee anderen hadden er ook een in de jaszak of zelfs in de hand naast de skistokken en gezien ik nooit zulke dingen doe, dacht ik dat ik ook maar eens een keer ongezien iets mee kon nemen. “Stop! Stooop! Stop nou allemaal! We zijn Dessely kwijt!”, schreeuwt er iemand ver achter ons. Tussen de sneeuwvlokken zie ik Floris’ balende gezicht. Dessely kwam bij de Tiergarten niet eens zijn ski’s in. Wankelend op een been viel hij telkens weer op de grond en nu verkiest hij steeds zijn eigen weg boven die van ons. “We zouden hem gewoon moeten achterlaten”, verzucht Floris. Ik knik instemmend, maar voel me als groepsoudste en “moeder des huizes” te verantwoordelijk voor de veiligheid van onze groep. De skileraren die deze maand ons team komt versterken zijn allemaal Nederlandse, jonge studenten van de sportacademie die hun eerste vrijheid, de eerste keer alleen weg van huis, vieren. Een grote losgeslagen chaos, waarvan ik me elke dag verwonderd afvraag hoe ik in hemelsnaam in zulk gezelschap ben terecht gekomen.

Het was wel gezellig met zijn allen in de bar, een welkome afwisseling op de spanningen die de afgelopen weken in het skilerarenhuis heersen, maar nu lopen de prikkelingen in onze groep alweer hoog op. Ik houd me vast aan de leuke energie die we eerder hadden en steek mijn neus weer in de wind. Hoe lang we ook in het donker langs dat steeds vager wordende streepje van dat langlaufspoor moeten prikken, ik ga van dit moment genieten. “Dess ophouwûh, kom nou mee jongûh!”. Ruben is ook de helderste niet vanavond, maar hij krijgt Dessely weer terug op de loipe. “Laat me met rust man! Ik weet heus wel hoe ik thuis moet komen. Laat me anders gewoon effe een taxi bellen!”. Ik trek een oog op en kijk Floris aan. “Dessely, we staan in de middle of fucking nowhere!”, gilt hij weer boven het gedisputeer van de groep uit. Ik weet niet of ik lachen of huilen moet om wat er hier weer afspeelt.

Ik ben me totaal niet bewust van de tijd. Tussen de bedrijven door geniet ik van de sneeuw in mijn gezicht en de speurtocht door het donkere landschap. Nadat we onder een weg door zijn geskied, nog een stuk hebben geklimd en Dessely een aantal keer uit de diepe sneeuw hebben gevist, komen we het bos uit op een grote, open vlakte. Aan de linker kant is de contour van een berg te zien. Jazzy juicht bij het herkennen van de piste. Aan de overkant is de autoweg en in de verte schijnen een paar lantaarnpalen en verlichting van een boerderij. Zonder iets te zeggen steekt ze direct over om de kortste weg naar de weg te vinden. Maxine volgt haar terstond. “Hey! Wacht nou! Blijf bij elkaar!”, schreeuwt Floris weer geagiteerd. We besluiten, al bekvechtend, dat van de loipes afgaan geen goed idee is. De weg is nog ver weg en wat er tussen de loipe en de weg ligt weet niemand. Het is veel te donker om ons heen. Even later stoppen we weer. Ik frons mijn wenkbrauwen en kijk Floris nog eens aan. Het lijkt net alsof we hier al eerder zijn geweest. De boerderij, de lichtjes. De hele groep begint weer te kibbelen. We hebben zonder het door te hebben gehad een toeristisch rondje gelopen en wanneer we iets beter kijken, zien we een splitsing van de loipe die ons naar de autoweg leidt waar onze auto’s geparkeerd staan. Nog voor dat is uitgesproken, rent de groep als uitgedroogde woestijnreizigers met een oase in het vizier recht op het doel af. Het verbaast me dat er na al dat geklaag over de lange tocht, de slechte gidsen, vermoeidheid en kou er plots toch nog zo snel naar de overkant geskied kan worden. De groep is voor ons uit helemaal uit elkaar gevallen, maar Floris en ik blijven trouw en rustig naast elkaar doorlopen. Zonder ons als chauffeur, komen de jongens toch nergens.

Een kwartier later loop ik met Floris de gemeenschappelijke ruimte van ons huis binnen. Het is negen uur, we hebben tot ons groot genoegen een kleine twee uur over de terugreis gedaan. Veel te lang, maar zeker een high five waard. Terwijl iedereen met een bedronken hoofd gelijk door naar bed is gegaan, halen wij twee, fris en fruitig, pannenkoekbeslag tevoorschijn. De twee oudere, Oostenrijkse collega’s schuiven al genietend van de rust bij ons aan en willen alles weten over ons avontuur terug naar huis. Wanneer Floris balend vertelt dat zowel hij als jazzy tien minuten voor ze bij de auto aankwamen hun bierglazen hadden laten sneuvelen, moet ik lachen en voel het glas weer in mijn buik priemen. Ik twijfel of ik nog iets moet zeggen. Terwijl ik mijn shirt optil, kijken de drie heren me met vragende ogen aan. Met een voldane glimlach vis ik het bierglas aan het oor uit mijn skibroek en zet het met een plof op tafel.

Een dag uit het leven van een skileraar

6:30 - Ineens staar ik naar het plafond. Het is nog veel te vroeg om wakker te worden, maar ik dacht toch echt een auto te hebben gehoord. Ik besluit in pyjama en al even een kijkje te nemen op het balkon en zie zowaar May en Floris naast hun auto staan. De eerste skileraren voor het hoogseizoen zijn gearriveerd en daarmee is het laagseizoen toch echt voorbij! Snel open ik de deur voor hen en word ik overspoeld met verhalen over de reis en halen we herinneringen op van de kerstperiode. Ik besluit nog even terug in bed te gaan voor mijn dag officieel van start gaat.

7:45 uur - De wekker gaat, ook al had ik niet meer geslapen. Ik hijs me in mijn skipak en maak een bord havermout klaar. Vandaag is het vrijdag, de laatste dag van de week en dus skirennen met de kinderen. Deze week heb ik een heel leuk groepje van zes Duitse kinderen van negen en tien jaar, met een pittig nakomertje van vijf jaar. We heten Eisbären, wat de jongens niet meer zo heel stoer vinden. De kinderen skiën inmiddels bijna helemaal parallel, vliegen niet meer uit mijn spoor en vallen ook nauwelijks nog. Rode en zwarte pistes zijn een must en ik moet vooral coole dingen met ze doen: achteruit skiën, springen, hockeystop oefenen, klein beetje naast de piste rommelen en vooral niet te veel pauzes houden voor de meisjes, want dan vervelen de jongens zich. Een voorbeeldige groep dat ik het liefst nog het hele seizoen bij me zou willen houden.

8:45 uur - Ramen krabben went, zelfs na 8 weken dagelijks krabben, nog steeds niet. Ik heb eerder in het seizoen een oranje krabber van een serieus formaat, met een bezem aan de andere kant van de met aangenaam rubber bekleedde steel, gekocht, omdat mijn Nederlandse schrapertje van de Hema deze hoeveelheden sneeuw en ijs niet aan kan.

9:00 - Nadat ik Jazzy van huis heb opgepikt staan we in de hut van de skischool. Terwijl ik mijn rechtervoet in mijn schoen wurm voel ik al dat het niet helemaal goed gaat. Vannacht had ik al mijn kruik omgewisseld voor een icepack, maar de zwelling is niet meer weggegaan. Ondanks dat ik gisteren in MĂĽhlbach mijn schoen nog zes millimeter heb laten verwijden door een leuke medewerker in de sportzaak, drukt de schoen nog tegen de bochel onder mijn kleine teen, ook wel liefkozend mijn zesde teen genoemd. Dat skischoenen je voeten ook kunnen mutileren heeft niemand me van te voren verteld.

9:08 - Met mijn gezicht verwrongen sta ik in de sleeplift, wat zit die schoen strak. Snel kinderland opbouwen. Pionnen neerzetten om het terrein af te bakenen, de förderband schoonvegen en testen, de netten uitklappen, met een boor gaten in de sneeuw boren om het renparcours met heuse slalompalen uit te zetten en dan terug naar de skischoolhut skiën om de startnummers op te halen.

9:35 - met een stapel hesjes met startnummers over mijn onderarm gedrapeerd, wacht ik op de eerste leerlingen. Sommige kinderen hebben er reuze zin in, anderen zijn wat gespannen om wat er vandaag komen gaat. Ik stel ze gerust, we gaan in de ochtend lekker trainen, zodat het parcours bekend is en in de middag begint het afskiën pas. In mijn beste Duits leg ik de ouders nog uit wat er vandaag gebeuren gaat.

10:00 - Alle Eisbären zijn in hesjes en skischoenen gehesen. Ik trap snel mijn ski’s aan en schreeuw om de stemming op te krikken nog even onze yell voor we naar de lift skiën. “Eis - bär, Eis - bär. Wer sind die besten? - Wir sind die besten!” Joehoe, we gaan!

11:10 - We staan bij de Hexenhütte, de hut naast het bospad waar een heuse heks zou wonen, om Gummibären te eten (ze blijken twee jaar over datum). Twee dagen geleden waren mijn kinderen los gegaan in de diepe sneeuw van de tuin van de Heksenhut om de volgende aanwijzing van het schatzoekspel te vinden. Dat het kaartje op het bospad achter mij hing, was natuurlijk de grap van de skileraar van een sneller groepje. Terwijl zijn groepje al lang en breed weg was, stond ik nog hele klompen sneeuw van de schoentjes van mijn kinderen af te schrapen. De kinderen glunderen nu nóg bij het navertellen van dat avontuur.

12:00 - “Hier bleiben, wir warten auf einander!”, roep ik naar de overkant. De eennajongste staat al in de deur van de hut, terwijl de enige leerling die geen middagpauze met mij heeft nog op haar vader staat te wachten. Eerst haar veilig afgeven, voor ik met mijn kroost de hut in kan om te eten.

13:30 - Ik probeer zo charmant mogelijk de slalom af te komen, terwijl ik mijn baas mijn naam hoor aankondigen om daarna wat te vertellen over mijn groep. Ik hoop dat de ouders naar hem kijken en niet naar mij, het is wat ijzig en carven lukt me niet zo goed. Naja, ik ben door de finish. Snel geef ik het kaartje met de startnummers en namen van mijn kinderen aan de baas en trek mijn ski’s uit. Laat het eerste kind maar komen!

14:00 - “Wie wil de rode piste? Wie wil bospad en zwarte piste?” Op de laatste middag probeer ik wat democratie in mijn lesmethode te gebruiken. De drie jongens willen vooral zwarte piste, de drie meisjes gaan voor de gezellige bospaadjes en rood. Om iedereen tevreden te houden, besluit ik deze lift nog een keer te doen.

15:15 - Bij de prijsuitreiking blijkt dat het kind dat aan het begin van de week zo zwak was, ontzettend onhandig op zijn ski’s stond, steeds viel, controle verloor en uit de bocht vloog, nu ineens de snelste te zijn van mijn groep. Iedereen is verrast. Ik ben trots op zijn vooruitgang. Op die van allemaal natuurlijk.

15:30 - Terwijl alle ouders en kinderen naar huis zijn, zitten wij, de skileraren, nog aan tafel. Een van de ouders heeft ons getrakteerd op een rondje. Het is gezellig.

15:45 - Het volgende rondje volgt. Ik wil niet, want ik ga zo naar de huisarts voor die gekke zesde teen. Mijn baas vindt dat ik nog minstens twee bier kan drinken, zodat ik lekker ontspannen bij de dokter kan zitten. Er wordt wat grappen gemaakt, waarbij Jazzy mijn vorige huisartsbezoek in geuren en kleuren navertelt. Ze vindt het nog altijd hilarisch dat ik bijna flauw viel toen hij bij mij een infuus inbracht en me in mijn gezicht moest slaan met de woorden: “Stel je niet zo aan, je hebt maar een buikvirusje, je bent niet aan het bevallen!”. Oostenrijkers houden niet zo van gepiep.

16:50 - Geen wachtrij bij de huisarts die maar drie keer per week Dienten komt bezoeken. Ik ben blij dat ik het derde biertje op tactische wijze aan een andere skileraar heb kunnen doorschuiven. Nog voor ik zenuwachtig kan worden voor de naald, zit ik al op de stoel. De dokter heeft nog geen halve blik nodig, om te constateren dat ik een ontsteking van het slijmvlies heb. Een veel voorkomende kwaal bij skiërs. Snel schrijft hij me twee zalfjes en een ontstekingsremmer voor. Morgen rust houden, mijn skischoen tot het uiterste laten verwijden bij die leuke medewerker en daarna weer lekker skiën. De beste man is erg optimistisch, alleen als ik maandag nog pijn heb moet ik nogmaals langskomen, dan wordt de naald alsnog ingezet.

18:40 - Ik kan mijn schoen niet meer aan. Het doet ontzettend veel zeer en de zesde teen is gigantisch rood, paars en gezwollen. Met een dikke laag zalf eromheen hink ik van de trap af naar de gezamenlijke ruimte waar Karl staat te koken. Hij slaakt een soort gil van afgrijzen bij het zien van mijn teen. Nu snapt hij eindelijk waarom ik al een week niet meer met hem trainen wil en neemt hij alles wat hij me die week heeft genoemd terug. Blijkbaar zijn uiteindelijk niet álle Oostenrijkers zo hard als de huisarts.

18:45 - We hebben eindelijke wifi! Vorige week heb ik nog 's avonds met -10 graden mijn BTW-aangifte gedaan, buiten op het bankje voor het huis van de buren. Even lekker e-mails ophalen en door mijn Facebook scrollen zonder bevroren ledematen. Herrlich.

19:00 - Met een zakje sneeuw om mijn voet smul ik van Karls heerlijke pasta. Alle skileraren zijn inmiddels in het skilerarenhuis gearriveerd en het is reuze gezellig. Ik heb de vijf weken van het laagseizoen heerlijk het rijk voor mij alleen gehad, maar vind het nu ook wel weer fijn om de “familie” weer compleet te zien.

21:25 - We zijn nog met een paar overgebleven en het niveau is bijna historisch laag. Gezellig is het nog wel.

22:10 - Met een boterhamzakje vol nieuwe sneeuw, besluit ik richting bed te gaan.

Blauwe piste

Lieve moeder van Jazzy, dit verhaal ga je nooit horen. Van mij niet en ook van je dochter niet, want we schamen ons voor wat we hebben gedaan en voor de leugen die we hebben verteld. Je was met een groepje vrienden uit Londen komen overvliegen om Jazzy op te zoeken en we keken uit naar jullie komst. Onverwachts waren we die middag te laat om je te komen verwelkomen. De rottige sneeuwkettingen onder mijn auto hebben we als excuus opgehangen en je geloofde ons direct. De hele avond heb ik op mijn tong gebeten en het verbaast me dat je niks door hebt gehad. Het best wel illegale en extreem domme avontuur dat wij die middag hadden beleefd, wilden we maar wat graag met je delen. Al was het maar om het aan iemand verteld te hebben.

Ik trek aan Jazzy’s arm: “We moeten echt snel gaan, want anders missen we de laatste lift met de gondel naar boven”. Ze knikt instemmend met een halve glas bier in haar hand en danst vrolijk richting Merel. De twee heb ik twee en een half uur geleden aan elkaar voorgesteld, maar samen zijn ze alsof ze al jaren beste vriendinnen zijn. De verbroedering van alcohol. Merel trekt Jazzy mee de dansvloer op. “Jullie hebben nog wel even, je bent zó beneden”, roept ze lachend boven de muziek uit. Ik weet dat ik wat ruim heb gepland en besluit Jazzy haar biertje nog te laten opdrinken. Het is gezellig in de apres ski en ik kijk mijn ogen uit. Normaal gesproken ben ik op dit soort tijden nog gewoon op de piste te vinden, maar vandaag voor de verandering eens een keer niet. Wanneer ik weer op mijn telefoon kijk, schrik ik. Op de voorgrond van mijn blauw met paarse balletjes screen saver prijkt de tijd in grote, witte letters: 16:01. Shit. De laatste rit met de gondel hebben we zojuist gemist. Merel kan met een skiweggetje direct door naar Mühlbach skiën, maar Jazzy en ik zijn toch echt afhankelijk van die ene lift omhoog. Met zijn drieën overleggen we de opties en een taxi van Mühlbach naar Dienten is een dure grap. Voor ski instructeurs met een hongerloontje is dat gewoon geen optie. We besluiten dat we dat stukje omhoog makkelijk kunnen lopen en nemen nog een biertje. We zijn nu toch al te laat.

Even later, ik geloof dat ik een paar biertjes achter loop, bedenk ik me hoe de tocht naar boven gaat zijn en hoe moeilijk de afdaling naar beneden wordt als het donker is. Ik kijk naar buiten en probeer in te schatten hoe lang we nog hebben. Jazzy lijkt zich daar helemaal geen zorgen om te maken en overweegt nog te gaan dansen op de bar in ruil voor schnaps. Hoe kon ik zo stom zijn in te stemmen met dit idiote idee. We moeten via de blauwe piste omhoog lopen en daarna van de rode piste nog naar Dienten skiën. In nuchtere staat al een intensieve onderneming, regelrecht uit de apres ski een bakermat voor sterke verhalen. Een van de nog overgebleven mannen in de bar zoekt weer oogcontact, maar ik wil niet meer dansen. De zon begint al akelig dicht richting de berg te zakken. Ik schat dat het over een half uur toch echt donker gaat worden en kijk nog eens naar Jazzy, die zich van geen kwaad bewust lijkt te zijn. Ik slik en besef me dat dit nog een hele klus gaat worden. Snel neem ik Jazzy nog eens bij de arm en zeg dat we nu écht moeten gaan en we in het donker naar beneden moeten skiën. Ik geloof eerlijk gezegd dat we voor die tijd al wel beneden zullen zijn, maar de dreiging helpt, binnen een paar minuten staan we buiten.

Het is ontzettend koud en het is al licht aan het schemeren. Ik kijk omhoog langs de lege, blauwe piste, die er ineens een stuk langer uitziet dan ik eerder in gedachten had voorgesteld. De bergen lijken me dreigend aan te staren, alsof ze vragen wat ik hier op dit tijdstip nog doe. Er is geen mens te bekennen op de anders zo volle piste. Alleen vanuit de bar achter ons klinken nog wat gedempte tonen van de aprésskimuziek, maar verder is alles in rust, klaar voor de lange, donkere nacht. Mijn ski’s zwaai ik op mijn rechterschouder en ik zet de eerste stappen omhoog. “Jazzy, dit is echt het domste idee ooit”. We moeten lachen. Zo’n nerveuze, aangeschoten, zie-ons-eens-stom-doen-lach. Vol goede moed zetten we de pas erin, met de neus van de skischoenen in de sneeuw hakkend. Niet veel later is het muisstil. Het enige wat ik hoor zijn onze skischoenen in de sneeuw. Tjak, tjak, tjak. Ik verminder tempo en kom naast Jazzy lopen. Onze ademhaling wordt zwaar, net als de ski’s op mijn schouder. “Ik kan niet meer, Jody.” Ik kijk om naar Jazzy, ze heeft haar skilerarenpak nog aan en ziet er vermoeid uit. We zijn pas vijf minuten onderweg, dit kan ze echt niet menen. Ik zou wel willen, maar kan nu niet toegeven aan vermoeidheid. Zelfs de bergen kijken ons weg. Wanneer de aprésskitent uit zicht is verdwenen zucht ze weer diep: “Oh lord, ik kan dit niet”. Ik hoor mezelf lachen en besluit een pauze te nemen. Jazzy ligt al roerloos languit met haar gezicht in de sneeuw. Ik laat me naast haar vallen en voel hoe het bloed in mijn benen klopt. Terwijl ik naar de donker wordende lucht kijk bedenk ik me dat ik me ongerust zou moeten maken, maar ik voel geen gevaar, alsof het de normaalste zaak van de wereld is om na sluitingstijd nog over de piste te struinen. “Ik zou hier zo in slaap kunnen vallen en morgen wakker worden”, verzucht Jazzy. Ik griezel bij het idee. Ze mag niet indommelen. Snel sta ik op en hijs de verrekte ski’s op mijn schouder. Dezelfde schouder, want links voelt zo ongewoon. Jazzy komt ook overeind en even later is het weer stil, op onze ademhaling en voetstappen na. Tjak, tjak, tjak. In de verte, op de top van de berg, verschijnen felle bouwlampen van het eindstation. “Zullen daar nog mensen zijn?”, mijn stem klinkt wat hees door mijn ademhaling. “Ik hoop het, dan kunnen we met de liftmannen achterop de sneeuwscooter mee naar beneden”. In mijn hoofd grinnik om haar romantische fantasie. Omhoog lopen duurt langer dan ik had ingeschat en de eerste rampscenario’s voor de afdaling die hierna gaat komen, beginnen zich in mijn hoofd te vormen. Mijn benen voelen zo ongelofelijk zwaar en mijn hart bonkt als een bezetene. Ineens gaan de lampen uit en is het een heel stuk donkerder als eerst. “We moeten in het aardedonker naar beneden skiën, Jazzy…”. Ze reageert nauwelijks. Mijn hoofd voelt ook nog steeds licht. De frisse berglucht zou men zo moeten ontnuchteren, maar ik vraag me af hoe lang het duurt voor de magie van de bergen in werking gaat treden. We laten ons nog een keer op de grond vallen om uit te rusten, voor we het laatste, steile stuk, omhoog moeten lopen.

Na het steile stuk dat we nog even door hebben gebikkeld, staan we uiteindelijk toch zowaar naast de gigantische zwarte schaduw van het gondelstation. De opluchting is groot. We hoeven alleen nog in onze ski’s te klikken en naar beneden te skiën, dat moet voor een skileraar toch geen probleem zijn. Ik draai nog eens rond en neem het uitzicht, voor zover je van uitzicht in het donker kan spreken, nog eens goed in me op. Zwarte contouren van de bomen steken af tegen de donkere lucht, maar op de piste zijn de verschillen een stuk moeilijker waar te nemen. Het is ondertussen gaan sneeuwen en de wind doet mijn ogen tranen. In een grote pflug, ik besluit het rustig aan te doen, draai ik mijn eerste bochten. De piste is net een slagveld met gigantische buckels van alle verse sneeuw dat deze dagen is gevallen en deze dag zo intensief is omgeskiet. Zonder de buckels aan te zien komen hobbel ik rustig op en neer. Ik hoor Jazzy af en toe een gil slaken wanneer ze in een buckel vast komt te zitten, maar ze blijft steeds netjes staan. Ik probeer me te concentreren op mijn eigen spoor, tot ik ineens word verrast door een grote bult en prompt languit onderuit ga. Vanaf de grond kijk ik achterom om te zien hoe ver we al hebben geskied, maar behalve de piste zie ik ook vage lichtstralen vanachter de berg komen. Een pistebully. Er bekruipt me een onheilspellend gevoel. Het lijkt me beter zo ver mogelijk van de machines vandaan te blijven en ik wil vooral ook niet gesnapt worden. Compleet op de tast probeer ik zo snel als ik kan in mijn ski’s te komen. Er zit sneeuw onder mijn schoenzolen geplakt en ik zie mijn bindingen niet. Na een aantal pogingen kijk ik nerveus om, om te zien of ik de pistebully al over de rand zie komen. Plots klikt mijn tweede schoen ook in mijn ski. Zo snel als ik kan ski ik achter Jazzy aan, die haar telefoon als zaklamp gebruikend al een stuk verderop skiet. Opeens zijn de lichten achter ons weg. Het is weer aardedonker, wanneer het licht van Jazzy’s telefoon dooft. Ik begin er vertrouwen in te krijgen dat we prima beneden gaan komen wanneer ik voorop ski met mijn telefoon op de piste schijnend. De bulten zijn nog even hoog, maar ze aan zien komend maakt het skiën een stuk makkelijker. Wanneer we een pauze nemen en ik op mijn telefoon wil kijken, staar ik naar een grijs scherm. De koude moet de batterij hebben leeggetrokken. Shit. Ik kijk om naar Jazzy, in de contouren van haar hoofd bedenk ik me hoe ze me ernstig terugkijkt. Ik geloof dat de magie van de berglucht zojuist in werking is getreden: we lachen niet meer.

Nog langzamer als eerst, skiën we in een slakkengang achter elkaar aan. Langzaam. “Ben je er nog?” “Ja, rustig aan” “Ho buckel” “Stop!” Mijn knieën veren mee over de hobbels, elke keer een verrassing wat er komen gaat. Het gaat langzaam en de moed zakt voor het eerst echt in mijn schoenen. Ik weet niet waar we op de piste zijn en zie bijna geen hand voor ogen. Het spannende gevoel van spoorzoekertje doen in het donker is een gevaarlijke expeditie geworden en helemaal niet meer leuk. Ik wou dit ik dit nooit in mijn stomme hoofd had gehaald en gewoon had betaald voor die taxi. Mijn ogen prikken van de wind en de sneeuw, maar met skibril op zie ik helemaal niks meer. Het liefst zou ik op willen geven. Als dat toch eens een optie was. Ik tuur vooruit in het donker. De contouren van de bomen voor ons beginnen zichtbaar te worden en ik zie ineens ook de bocht in de piste dat langs de bomen gaat. Net wanneer ik denk dat mijn ogen aan het donker wennen, wordt het me duidelijk dat er licht achter de bomen schijnt. Direct weet ik in te schatten dat we net over de helft van de afdaling zijn. Het licht wordt sterk en een zwaar brommend geluid klinkt hoorbaar achter de bomen. Nog een pistebully. “Snel, wegwezen!”, roept Jazzy. We skiën rap richting de bomen. In een hoekje houden we ons schuil. Ik voel mijn hart bonzen en vrees dat we al gezien zijn, de lichten van die machines zijn enorm. Jazzy begint te paniekeren en besluit nu pas de jas van haar uniform om te keren. Terwijl we ons schuilhouden tussen de bomen, zien we de bully rustig aan de overkant omhoog gaan. Ik wil wachten tot de kolossale machine uit zicht is, maar Jazzy verkiest het voordeel van de verlichting op de piste boven het gevaar gezien te worden en gebaart me. Nog voor ik haar tegen kan houden steekt ze over. Snel volg ik haar en als twee haasjes schieten we achter de bully. De glad geprepareerde strook piste dat achter de pistebully verschijnt is een verademing. Het randje van het geprepareerde gedeelte kan ik nog net onderscheiden van de rest van de piste, zodat ik mijn richting kan bepalen. Met mijn ogen samengeknepen tegen de wind en sneeuw, geniet ik dankbaar van dit heerlijke strookje geprepareerde piste en sjezen we alsof de duivel op onze hielen zit, in korte bochten naar beneden.

In een mum van tijd staan we beneden bij de hut van onze skischool. Het eeuwigdurende avontuur onverwacht snel tot een eind komend. Het duurt even voor we beseffen dat we weer veilig beneden zijn. We zijn uitgeput, onze benen doen zeer en van euforie valt niet te spreken. “O mijn god, o mijn god”…